Toen ik in 2005 voor de eerste keer het Highway 61 Blues Museum in Leland, Mississippi bezocht, kwam op een zeker moment een man binnenlopen met zijn gitaar, ging zitten en begon te spelen. Kennelijk was hij niet tevreden want hij stopte al na een halve minuut met spelen en liet zijn gitaar stemmen door Jay Kirgis, een schilder-muzikant die toevallig ook aanwezig was. De man hervatte zijn spel en speelde onder meer een heel aardige uitvoering van Catfish Blues.
Dat is Pat Thomas, zei de jonge vrouw achter de balie tegen me, de zoon van James ‘Son’ Thomas. Son Thomas kende ik wel, hij is de meest vermaarde muzikant uit Leland. Maar Pat Thomas, daar had ik nog nooit van gehoord. Al had hij onmiskenbaar zijn beperkingen, je merkte wel dat hij erg zijn best deed. Zijn hoge stem, het eenvoudige gitaarspel en de wat onhandige presentatie spraken me wel aan.
Vele jaren later besloot ik Pat Thomas thuis op te zoeken. Pat woont in een klein huisje in een sociale woningbouwproject. Verspreid in de straat staan tientallen van dit soort huisjes, twee aan twee onder één dak. Geen tuinen, wel een strook beton voor de woningen. Het is de moderne, betaalbare variant van de houten shacks waar men voorheen in woonde, maar dan voorzien van elektriciteit, riolering en stromend water.
Als ik mijn auto voor zijn huis parkeer komt Pat onmiddellijk met uitgestoken hand enthousiast op me af lopen. Een grote grijns op zijn gezicht, alsof we elkaar al jaren kennen. Hij draagt een wit Michael Jackson T-shirt en de helft van zijn vingers is omwikkeld met pleisters.
Pat zwaait de deur voor me open en heet me welkom in zijn ‘little brick’ house. Onmiddellijk wijst hij me op zijn tv, videorecorder en stereo-installatie, die gedeeltelijk schuilgaan achter grote stapels tijdschriften en losse papieren. Aan de keukentafel zitten drie jonge mannen en in een fauteuil hangt een jonge vrouw met een baby. Allemaal vrienden, legt Pat uit. Ik schud ze een voor een de hand, maar erg spraakzaam zijn ze niet. Pat daarentegen begint enthousiast te vertellen over zijn muziek en over zijn kunst en haalt mappen vol met tekeningen tevoorschijn. Vrijwel allemaal cat heads, het favoriete onderwerp voor zijn tekeningen.
Love Dad Always
In de hoek van de kamer staat een bank die bezaaid is met stapels mappen, foto’s, tekeningen en knipsels. Pat geeft met een gebaar aan dat ik daar kan gaan zitten. Ik maak een hoekje van de bank vrij en Pat neemt plaats naast me op de leuning om mij te laten zien hoe hij zijn cat head-tekeningen maakt.
Op de achterkant van een folder begint hij met viltstift in rap tempo te tekenen. Twee driehoeken als oren, dan met een paar snelle streken de rest van de kop, twee ronde ogen, een bek met snorharen en heel lange, gekrulde wimpers. Het kost hem nog geen minuut.
Onmiddellijk daarna pakt hij zijn gitaar en begint uitgebreid voor me te spelen en te zingen, terwijl hij me verwachtingsvol aankijkt. Het zijn allemaal nummers van het enige album dat hij tot nu toe heeft gemaakt. Zijn ijle, hoge zangstem komt dicht in de buurt van die van zijn vader.
Tussen de songs door maakt hij me duidelijk dat hij wel graag een fooi wil. Als ik hem tien dollar geef verschijnt er een brede grijns op zijn gezicht en verschaft hij me een blik op zijn rottende tanden. Ik krijg een tekening die hij een paar dagen geleden gemaakt heeft. Een cat head uiteraard, met viltstift getekend op een multoblaadje. Op de achterkant heeft hij een fotootje van zichzelf geplakt, een doodshoofd van klei in de hand. Net als zijn vader maakt hij objecten van ongebakken klei, vooral Afrikaans aandoende schedels. Zijn adoratie voor zijn vader is overduidelijk. Tekeningen en objecten voorziet hij van teksten als Love Dad Always. Zijn muziek, kleibeeldjes en tekeningen worden gekenmerkt door eenvoud. Het graaft niet diep, maar het komt wel rechtstreeks uit het hart: een naïeve, eerlijke en oprechte expressie. Ook met zijn muziek treedt Pat volledig in de voetsporen van zijn vader en daarmee bouwt hij een groeiende schare fans op, met name na het verschijnen van zijn cd His Father’s Son. Een album waarop het meest bekende nummer van zijn vader, Beefsteak Blues, uiteraard niet ontbreekt. Zijn blues/folk repertoire brengt hij regelmatig ten gehore op lokale festivals in het zuiden van de Verenigde Staten.
Omdat de lichtomstandigheden in huis niet zo goed zijn, stel ik voor om buiten voor zijn huis nog wat foto ́s te maken. Hij neemt zijn gitaar mee en zet de foto die ook de cover van zijn cd siert, voor zich op het beton. Pat vertelt, speelt gitaar en zingt. Hij weet van geen ophouden en dat geeft mij ruimschoots de kans om foto’s te maken. Jammer genoeg heeft hij thuis geen enkele cd van zichzelf, dus we spreken af elkaar binnenkort in Clarksdale weer te ontmoeten, zodat ik alsnog een gesigneerd exemplaar kan kopen.
Give me heaven when I die
Even later rij ik over een onverharde weg, tussen de velden met jonge aanplant door, naar het kerkhof van de Greater St. Matthews Church buiten Leland, waar James ‘Son’ Thomas begraven ligt. Door de aanhoudende droogte verandert de wereld in mijn achteruitkijkspiegel in één grote stofwolk. Son Thomas speelde in juke joints en op house parties in de omgeving, tot hij in 1967 tijdens de blues revival in de Verenigde Staten werd ontdekt en internationaal aandacht kreeg. Als muzikant had hij in de Verenigde Staten en Europa behoorlijk wat succes, maar grote verdiensten leverde het hem nooit op. Voor het grootste deel van zijn leven verdiende hij daarom zijn boterham als grafdelver. Daarnaast was hij beeldend kunstenaar en werd hij bekend met de doodshoofden die hij maakte van ongebakken rivierklei. Voorzien van echte tanden en met aluminiumfolie in de oogkassen hebben ze een spookachtige uitdrukking. Ze vormen het macabere bewijs van Thomas’ fascinatie voor de telkens terugkerende thema’s van leven en dood in zijn werk.
Na een leven vol gezondheidsproblemen stierf Thomas op zesenzestigjarige leeftijd in 1993. John Fogerty, voorman van Creedence Clearwater Revival, betaalde de grafsteen. Op de achterkant van de steen staan een aantal pakkende regels uit Thomas’ song Beefsteak Blues:
© Johan Spin, 2016.
- Het bovenstaande is een van de 74 verhalen in ‘Reizen door het Land van de Blues’